Utrecht Oost, je zult er maar geboren zijn, zoals ik. Ik ben weliswaar opgegroeid in Tuindorp, maar ik kwam ter wereld in de Emmakliniek aan het Wilhelminapark. Het zou meer dan veertig jaar duren voordat ik welvarend genoeg zou zijn om terug te keren naar Oost, en dan moet je de begrippen ‘welvaart’ en ‘Oost’ nog enigszins oprekken. Ik weet niet eens of het arbeidershuisje waar ik tegenwoordig met vrouw en kind woon officieel nog wel tot Oost gerekend mag worden. Het ligt aan de goede kant van de spoorlijn, dat wel. Laten we het er op houden dat ik dichter bij Maarten van Rossum woon dan bij de Douwe Egberts-fabrieken.
In Utrecht is het makkelijk. Waar je ook vandaan komt, in principe ben je onderweg naar Oost. Nagenoeg elke Utrechter die het een beetje voor de wind gaat, woont in Oost, hééft er gewoond of is van plan er te gaan wonen. Hoe geslaagder in het leven, des te verder je naar het Oosten opschuift, tot je ergens bij Amelisweerd van de kaart van Utrecht valt.
Dit voorjaar leefde ik gebogen over het manuscript voor de dikste dichtbundel die ik ooit heb uitgebracht: Utrecht voor beginners en gevorderden, een vermeerderde uitgave van alle Utrechtse gedichten die tot nu toe in druk zijn verschenen, aangevuld met een aantal nieuwe gedichten. Mijn Utrechtse gedichten hebben met elkaar gemeen dat ze allemaal zijn geschreven in opdracht. Uit mezelf schrijf ik niet graag over mijn stad, hoeveel ik ook van Utrecht houd. In opdracht gaat het veel beter. Waarom weet ik eigenlijk niet. Ik wist, tot voor kort, niet eens waarom ik eigenlijk nog altijd in Utrecht woon – totdat een interviewer me onlangs de juiste vraag stelde.
We stonden ergens bij een muur waar iemand een gedicht van me heeft aangebracht.
De interviewer verzocht me om dat gedicht voor te lezen. Daarna vroeg hij: ‘Hoe weet je eigenlijk dat je hier in Utrecht moet wonen, en niet ergens anders?’
Nu heb ik me dat vaak afgevraagd, meestal in een sombere bui, en zonder duidelijk antwoord. Weet ik veel, dacht ik, misschien wordt het wel tijd dat ik hier eindelijk eens opkras en een andere stad ga vervelen met die gedichten van me. Maar de zon brak door, scheen op mijn gezicht en op de muur met het gedicht. Het Utrechtse licht scheen recht mijn kop in en opeens wist ik waarom ik hier thuis hoor, in het bijzonder in wat ik maar Groot Utrecht Oost zal noemen. Omdat er in elk leven, en met elke liefde die werkelijk goed zit, een moment komt dat je beseft dat je je niet meer hoeft af te vragen waarom je ergens woont, en waarom je uitgerekend bij die ene persoon bent.
Dat is het moment waarop je inziet dat alles op een dag in elkaar stort, dat iedereen bij iedereen weg kan, en vaak ook gaat, maar dat dat niets meer verandert aan wie je bent. Opeens besefte ik: ik zal altijd bij de moeder van mijn kind horen, ook al zou ze me morgen verlaten voor iemand die wél een villa aan de Emmalaan kan betalen. En ik zal altijd een Utrechter zijn, in voor- en tegenspoed, of ik nu volgend jaar verhuis naar New York of pas over een halve eeuw ons huisje uit wordt gedragen. Die vrouw, dit kind, deze stad – ik kan ze nooit meer werkelijk verlaten, want niemand krijgt ze meer uit mijn hart.
Ingmar Heytze was Van 2009 tot 2011 de eerste officiële Utrechtse stadsdichter. Hij maakte deel uit van de Utrecht Maffia, een groep schrijvers die midden jaren 90 met regelmaat In Café de Bastaard te vinden was. Hij woont in Watervogelbuurt.
Deze column verscheen in de Oostkrant van maart 2015.