Jantje zag eens pruimen hangen, O! als eijeren zo groot … Zo begint het bekende kinderversje De Pruimeboom van Hiëronymus van Alphen (1746–1803). De dichter woonde een aantal jaren op zijn buitenhuis op landgoed Oudwijck, waar vroeger de Abdij van Oudwijck stond. De huidige Van Alphenstraat in Oudwijk Noord was destijds de met bomen omzoomde oprijlaan naar het buitenhuis.
Straatbewoners Lieke en Sjef wilden hun beroemde buurtgenoot eren en vroegen de Utrechtse letterhakker Britt Nelemans om een passende gevelsteen te maken. Die prijkt nu boven hun voordeur op nummer 18. Bij de onthulling in bijzijn van buren en vrienden sprak Sjef de gedenkwaardige woorden: “Voor ons en Oudwijk schiep Britt een juweeltje.”
Hiëronymus Van Alphen
Het versje over de pruimen draagt een duidelijke morele boodschap: verleidingen moeten worden weerstaan. Is ongehoorzaamheid werkelijk de moeite waard voor een handvol pruimen? Deze wijze, opvoedkundige les verscheen in 1778 in zijn bundel Kleine gedigten voor kinderen.
Van Alphen was een voorvechter van een verlichte opvoeding, waarin kinderen spelenderwijs leren en ouders begripvol zijn—mits het kind eerlijk en oprecht is. In het dagelijks leven was hij advocaat en procureur-generaal in Utrecht, en later thesaurier-generaal van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.
Britt Nelemans
Britt Nelemans heeft een atelier in de Kerkstraat. Ze hakte al vele kunstwerken in Utrecht o.a. een gevelsteen ter ere van Joke Smit, naamgever van het Joke Smitplein, in opdracht van het Utrechtse Geveltekenfonds.



De Pruimeboom
Eene vertelling
Jantje zag eens pruimen hangen,
o! als eieren zo groot.
’t Scheen, dat Jantje wou gaan plukken,
schoon zijn vader ’t hem verbood.
Hier is, zei hij, noch mijn vader,
noch de tuinman, die het ziet:
Aan een boom, zo vol geladen,
mist men vijf zes pruimen niet.
Maar ik wil gehoorzaam wezen,
en niet plukken: ik loop heen.
Zou ik, om een hand vol pruimen,
ongehoorzaam wezen? Neen.
Voord ging Jantje: maar zijn vader,
die hem stil beluisterd had,
Kwam hem in het loopen tegen
voor aan op het middelpad.
Kom mijn Jantje, zei de vader,
kom mijn kleine hartedief!
Nu zal ik u pruimen plukken;
nu heeft vader Jantje lief.
Daar op ging Papa aan ’t schudden,
Jantje raapte schielijk op;
Jantje kreeg zijn hoed vol pruimen,
en liep heen op een galop.