Het liefst heb ik dat iedereen gewoon met zijn tengels van Utrecht afblijft, zo schreef ik ooit in het nawoord van de bundel ‘Utrecht, stad van zachte idioten’. Ik schreef het toen in iets steviger bewoordingen: ‘Jongens, flikker allemaal eens een eind op uit Utrecht’.
Want ik word enorm nerveus van al die mensen die van alles willen organiseren in mijn stad. Dat ze Utrecht ‘op de kaart willen zetten’, als museumstad, als marathonstad, als stad van de vrede, als fietsstad, als culinaire stad, als stad van de literatuur. Of dat ze loopwedstrijden gaan organiseren, of kermissen, Tour de France-etappes of, erger nog, foodtruckfestivals (brrr) in mijn geliefde parken.
Hou daar eens mee op, laat Utrecht met rust!
Want daarvoor ben ik hier 18 jaar geleden niet komen wonen, ik ben hier gekomen voor mijn rust en voor de stilte. Ik ben hier gekomen omdat Utrecht geen grachtengordel heeft, geen Nutellawinkels, geen grote rode ‘You, Trecht’-letters. Utrecht heeft dat niet nodig. We hoeven hier geen architectonisch station, geen skyline, we hoeven niet op een bucketlist – laat al die Japanners lekker hun eigen Nijntje ontwerpen. Laat iedereen lekker aftaaien naar Amsterdam. Hier is niks te zien, echt niet, doorlopen mensen, wegwezen, optiefen.
We willen Utrecht gewoon lekker voor onszelf. Om te kunnen kuieren van het Oorsprongpark naar de ruisende bomen op de Maliebaan en er dan onderdoor, met op het eind ons bruggetje richting Lepelenburg. Naar de werfkelders, het Ledig Erf, de Oosterkade, waar de zon op je schijnt tot diep in de avond. Haring eten op de Nachtegaalstraat, eten bij Goesting, hier, op Utrechtse grond. Utrecht is van ons, Utrecht is van mij. Utrecht is voor de eeuwigheid.
Japke-d. Bouma (1970) woont in Oost en is columnist bij NRC. Delen van bovenstaande column verschenen eerder in haar nawoord van ‘Utrecht, stad van zachte idioten’, een bundel verhalen over Utrecht verzameld door Ronald Giphart.
Deze column verscheen in de Oostkrant van september 2018